Vul in. Kies uit: loop - gooit - kookt - horen - boor - bromt

Wij kunnen je stem niet ____.
Ik ____ vlug naar school.
Bas ____ de bal naar mij.
Mama ____ het eten voor ons.
De beer ____ heel hard.
Ik ____ een gat in de muur.


Maak met twee woorden een zin.

loop - bos____
klim - boom____
knoop - touw____
drink - glas____
bak - taart____
hoor - klap____
schop - bal____


Vul zelf een woord in.

Er zit een ____ aan mijn fiets.
Er ligt een ____ op de straat.
Er groeit een ____ in de tuin.
Er zwemt een ____ in het water.
Er zit een ____ in de brievenbus.


Welke woorden horen bij elkaar? Zet het goede woord erachter.

Kies uit: schaal - klas - pak - veter - boot - blaadje - lepel - borstel - poot - kast

school____tanden____
melk____soep____
schoen____zeil____
tafel____bloem____
fruit____kleding____


Vul het goede woord in: een voorzetsel.

De muis zit ____ zijn hol.
De vaas staat ____ de tafel.
Het meisje zit ____ haar fiets.
De kip zit ____ het hok.
Een mol leeft ____ de grond.


Kies zelf een woord.

Ik pak een ____Ik krijg een ____
Jij eet een ____Zij holt naar de ____
Wij lezen een ____Hij gooit een ____
Jullie kopen een ____Wij maken een ____
Zij bakt een ____Zij poetst haar ____






© Stichting Groen Licht Noord- en Midden-Limburg